Estafettegedicht – Cultureel Café Jubileum

Samen met de 4 voorgaande stadsdichters van Wageningen; Laurens van der Zee, Martijn Adelmund, Ivanka de Ruijter en Ellen van der Kolk schreven we voor het Jubileum van Cultureel Café Loburg een estafettegedicht.

Laurens

Proloog:
Is het waar wat zeggen
van die vlinder in China?
Eén vleugelslag daar
wordt een storm bij ons?
Kan het zijn dan,
dat wat dichters zeggen,
één woord maar, van één van ons
in een rumoerig café,
landt
in een ontvankelijk hart?

De Estafette:
Behaangen is een rôtvaak, zeggen ze in Utrecht,
traap ôp, traap aaf
en maar plaake plaake plaake.
Nou, dichten is ook een vaak, wat zeg ik?
Dichten is topsport, De Estafette,
na jaren coachloos geschrijf.
Daar ren je over de baan die je niet kent
met in je hand een stokje maar je weet niet wat waard is
op weg naar iemand die je niet kent en die niet weet
dat ie een stokje zoekt.
Zo rennen we door de straten, plein op, plein af,
hopelijk wel in dezelfde stad. Hé, een lichtje,
een café! Een zaal vol mensen, aardige mensen,
als je van hun man, vrouw, kind, baan, auto,
huis, tuin, keuken, neus, waarden en biertje afblijft.
Met je laatste krachten struikel je over de drempel,
je tas met stokjes vliegt door de lucht. Hoe vaak niet
heeft een zaaier op rotsen gezaaid…

Dan word je wakker. Of zakt juist weg.

Martijn

Ja, daar vang ik hem, als in een droom gegeven
zo kwam tot mij, is aan ons gegeven
en uit een schrijvershart geboren – de woorden
die die dichter sprak. Hij trok ze uit de natte klei,
had nog goed in zijn handen gerocheld
voor hij ze omvatte, en ze gaf aan mij
met rode kale kop en bevend als een oude man.
‘Zo, hier: draag ze dan:
de woorden die een stokje zijn.
Verward strompelde hij weg,
iets mompelend over zaad en rotsen.

En daar sta ik nu, een beetje kouwelijk
met een handje vieze woorden
Ik durf ze bijna niet te zeggen
kies de weg van weinig weerstand
maak een grap
iets met pinguins.

Ik poets, ik poets, ben de poëet
die op deze planken zijn optredens deed
men noemt mij wel de Tweede
En voilá, ik poetste hier het stokje
keurig schoon terwijl
u nog lette op de pinguin

Schone woorden voor de dame

Ivanka

Schone stokjes, schone woorden
Schone snoetjes, schone schijn
Zoveel schoonheid op een stokje
Waar zou het al’mal goed voor zijn?

Wijst zo’n dichter je op schoonheid
Of poetst hij slechts de werkelijkheid
Piepend poetsen met zo’n poetslap
Tot je snapt wat ie bedoelt.

En je wil hem ook begrijpen
want hij zegt vast iets dat je raakt
dat je óók hebt meegemaakt
waar je de woorden nog voor zocht.

Of misschien sta je maar half
weet je niet precies, iets… stokjes?
En je denkt nog: o ja stokjes
Niet vergeten, sushi eten

Maar je bestelt nog maar een biertje
want de kunst ontkalkt het brein
maar een beetje erbij drinken
dat verzacht de schone schijn

Dichten, denk je nog, is prachtig
waarom weet je niet precies
maar je voelt een waar belang
want een stad zonder een dichter
is als een huis zonder behang

Ellen

En behangen is het, deze stad.
Er lopen stokjes die woorden zijn over winkelruiten, deurpost, schoolplein, hotels, park, tot hier en nu rechtstreeks jouw oren in en vanaf daar tot ver buiten de stadsgracht of

ben je het vanaf het schoolplein, poetslap, pinguïn, Utrecht, China zelfs, al kwijt, wie o wie heeft de stokjes laten slingeren?

Is dat beeldspraak, onwetendheid, gewoonweg eigenzinnig eigenwijs, was dat nou nodig, is het niet heel hard nodig

dat een rumoerig café als dit, met planken als deze, dichters, zangers, een goochelaar,
vraagt om een publiek dat proost en zich (zo nu en dan of heel vaak) met tap en al behangen laat.

Bob

Aan de slag dan maar, en zo roffelen de troms
Op rots klets klotst een plotse trotse stokkenregen
Tikkend tokkend stopt de klok, de kluts kwijt het kost even
Op hoop van zege, in een klaterend bewegen
Op de tegels, op te vegen

De Stad-straten bezaaid, als met sigarettenpeuken
De sojasaus, en lollies, saté, ijsjes, afgekloven
Afgelikt en afgezogen
Hun droge skeletten, als Mikado, versplinterd uit-gespetterd

Men prikt er mee, raapt op, in hesjes in de vroege uren
De meester die wijst naar het bord
Een inwoner met Friese roots snijdt zo zijn route af, hoog springend.

Eier’ klapperend bevrucht; nieuw leven
Menigeen zo oud, er één nodig te hebben
Tot de vlag voor je wordt uitgehangen, half
Snaren van viool bestreken met
Omdat je ergens voor hebt gestaaaan
Of ergens iets vóór hebt gestoken

Bij een wandeling klimmen bonen langs bamboe
Je hond apporteert een
Je stapt het café binnen, keuen klinken boven stof
Je hangt je jas bij kap op aan,

Plant niet te lang te blijven, vermijd om het te krijgen met je partner aan de
Stokje bij beetje begint het te dagen
Blijft stijf staan, zitten, want op de planken wordt iets uitgevoerd, uit-geroerd in
een bak behanglijm – Extra Vette.

Klodders smerend
Om aan te plakken, verse lagen
Iets brengend, over te dragen

SLUIT
SLUIT