Schaatsen op de Nevengeul

Daar waar het hek staat, daar staan alle fietsen.
Ze wachten als ouders in de kou op hun kroost,
de fietstassen leeg van de wol en de wanten
van wij die straks terugkeren, verblijd en verbloosd.
Maar nu zwieren we nog en we krommen voorover,
we buigen ons diep over de spiegel van glas,
we schrijven in cirkels over wat we verlangen
en verstoppen in barsten: dat wat er nooit was.

De één weet van wiebel, de ander van wanten,
twee anderen blijven het liefst op de brug.
En kijken naar wie het al kan, pootje-over,
ze wuiven naar wie wankelt, een meisje zwaait terug.
Haar ouders op hun billen, ze geven een voorbeeld,
verruilen de slee voor een stoel aan de hand.
En oefenen met haar tot het blauw op de glimlach,
dan terug naar de schoenen, terug naar het strand.

Op een dag is het zomer, maar nu nog lang niet.
Nu duiken we nog in een lach om de val.
We delen de brug en de wil om te schaatsen,
en zien grote schoonheid in wat dooien zal.
Langzaam wordt het later, zakt de zon op het ijs,
nog even tot de toren het donker zal slaan.
Terwijl we weer inpakken, terug naar de fietsen,
vraagt iets in ons dringend: kunnen we morgen nog gaan?

 

Ivanka de Ruijter
3 maart 2018, bij de schaatspret op de Nevengeul.

 

 

SLUIT
SLUIT