Ik ging als een vreemde langs Wageningen en een vreemde ben ik gebleven. Ik was en bleef buiten, binnen bleef ver weg. Mijn verslag, hieronder, heb ik genoemd De schil verstikt de vrucht. Daarmee bedoel ik dat een buitenkant soms een binnenkant in het nauw brengt. Terwijl het om die binnenkant gaat. Een schil moet beschermen, niet verstikken. En je moet aan een schil kunnen zien wat er in zit, dat moet geen raadsel zijn. Wat dat betreft is er in Wageningen werk aan de winkel. Dat zou je niet zeggen als je er woont, Wageningen is Wageningen, dat is een duidelijke zaak. Maar hoe denken anderen daarover? Hebben ze wat met die stad? Zien ze haar zitten, letterlijk en figuurlijk? Willen ze er zijn, werken, winkelen, zich ontspannen? Dat zou toch voor veel sectoren van onze stad een voordeel zijn.
Welnu: Er loopt een belangrijke weg door de stad, de N 225, van Arnhem naar Utrecht. Ik ben hem laatst alsof ik een vreemde was per fiets en per auto gegaan, Wageningen in en er weer uit. Dat heb ik ook gedaan vanaf het Lexkesveer en over de Grebbedijk. Dat was niet gezellig, het leek wel of het Wageningen geen fuck kon schelen of ik in de buurt was of niet. Je hebt van die stripverhalen van Lucky Luke, die cowboy die in het Wilde Westen alsmaar boeven vangt. Als ie op zijn trouwe paard zo’n onguur stadje nadert zie je altijd een plaatsnaambord met een gier erop. Meestal zitten er kogelgaten in, of is er geturfd hoeveel mensen daar zijn neergeschoten. Er staan ook altijd heel ongastvrije leuzen op die borden. En toen ik onze stad binnenkwam, kwam spontaan ook zo’n leus bij mij op: “Vreemdeling, als je Wageningen kunt lezen ben je te dichtbij!”. Neem een fietsende toerist of een zwaar bepakte kampeerder, of een miljonair op een heel duur exemplaar, die eens rondkijkt waar ie zijn centen zal investeren; daar komen ze aan, uit Renkum, of uit de Betuwe via het Lexkesveer. Wat gebeurt er onderaan de Wageningse Berg als Wageningen je bestemming is? In een hooghartig zwijgen word je die hele bult opgestuurd en aan de andere kant er weer af, om bij het centrum te komen. Terwijl je, als je Rhenen of Opheusden in je hoofd hebt, door die rode fietsbordjes uiterst hoffelijk onderlangs de berg langs Wageningen wordt geleid, over de Veerweg, over die prachtig vlak liggende Grebbedijk, langs die schitterende uiterwaarden. Dan kun je de kerktorentjes van Wageningen bijna aanraken! Maar, het is duidelijk dat we dan nog steeds liever niet hebben dat je binnenkomt, want de eerste aanduiding van een aardig restaurant of cafeetje, of iets over het interessante van Wageningen, moet nog worden bedacht. En als er al een pijl komt met “tourist information”, dan staat in de eerste plaats het paaltje scheef – de droefheid ten top! – en houden die bordjes ergens in de stad gewoon op.
Waar je onderweg niet omheen kunt zijn de borden met Wageningen, city of life sciences. Ik sta weliswaar achter de universiteit maar ik vind het pedante bordjes. Ze bedoelen de wereld te omarmen maar ze sluiten eigen mensen uit. Liever zag ik Stad van Levenskunst staan maar dat vindt de wetenschap vrees ik niet goed. Want daar zijn ze niet voor. De hoogste tijd dus voor nóg eens een prijsvraag over een Nederlands motto voor Wageningen, maar deze keer svp wel met een flinke prijzenpot want creatievelingen zoals mijn collega’s en ik leven niet van de wind al denken velen van wel. Maar daar hebben we het nu niet over.
Terug nu naar die vreemdeling die Wageningen binnenkomt – dáár zouden we eens een prijsvraag over moeten maken, een opstelwedstrijd “Wageningen door de ogen van de ander”! “Vreemde ogen dwingen”, zeggen ze, nu, laat ze ons maar eens een spiegel voorhouden. Die vreemdeling dus, ontzettend investeergeil of met vreselijk zin in koffie, een hapje eten, een complete keuken of een opleiding, of met een schreeuwende behoefte aan cultuur, of met een zere kies, die nadert dus onze lieve stad en er is niemand die het woord tot hem richt. Vanuit Renkum, heeft ie bij de ingang van de stad voor het stoplicht kunnen mijmeren over de vergankelijkheid der dingen, treffend uitgebeeld door de ruïne van Kirpestein, en als ie dan met z’n auto verder sukkelt is rechts het busstation en links een sombere rij flats en winkels uit de jaren ’60. Dat is de wederopbouwtijd, toen er vooral snel en meestal lelijk moest worden gebouwd. Die vier blokken flats doen mij altijd denken aan nachtportiers die ongewenste klanten weren, ofwel, in dat prachtige Vlaams, “buitenwippers”. Dát zijn het, buitenwippers! Ook hier niets of niemand met een aanmoediging om die buitenwippers te trotseren, en op de tast op zoek te gaan naar iets aardigs.
Kwam je van de andere kant, uit Rhenen, dan heb je eerst heel landelijk langs de rand van het Binnenveld gereden, daarna door die mooie Lawickse Allee, en dan wordt middenin Wageningen je oog gepijnigd door een vervallen garagepand met mos, spinnenwebben en gebarsten ruiten, en met een schreeuwerig spandoek over de verkoop van wijn. Niet even, maar al vele jaren! Eigenlijk een markant pand, Van der Kolk, op een heel mooi punt, geen grove buitenwipper maar in feite een zachte overgang naar het centrum, iets eigens, iets om te behouden zoals wij van Wageningen Monumentaal al jaren roepen. En bijna, bijna, zou je daar ook al onze stadsgracht kunnen zien, die gracht waar wij zo trots op zijn. Maar wij onttrekken hem aan het oog door hem te laten dichtgroeien met struiken, bomen, muurtjes en gebouwen.
Maar vooruit, ik ben wel 62 maar wil desondanks geen zeurpiet zijn, ik stop met klagen: Die vreemdeling vat dus moed en rijdt het centrum in. Zo ook de reiziger die over de Grebbedijk vanuit Rhenen is gekomen, twee leuke jachthavens heeft gemist wegens een gebrek aan borden en een teveel aan parkeerverboden, en bij Grebbedijk 6 even heel erg is geschrokken van de vergankelijkheid der dingen – notabene een Rijksmonument – en van de kennelijke onverschilligheid der autoriteiten. Afijn, ondanks dit alles rijden ze Wageningen binnen en parkeren hun auto of fiets. Dan is mij werkelijk wáár gebeurd dat een stel mij op een parkeerplaats vroeg “Meneer, kunt u ons zeggen waar hier het centrum is?”. Vervolgens is mij al even wáár overkomen dat ik bij het postkantoor, aan het Plantsoen, stond, let wel, en dat een heel groepje mij getergd vroeg waar toch die schouwburg Junushoff was. Bij het postkantoor, vijftien meter van het theater!
Hoe anoniem Junushoff er uitziet vind ik een van de ergste blijken van zelfgenoegzaamheid in de hele stad. Junushoff – dat je alleen kunt bereiken als je die plek toevallig kent – is een schoolvoorbeeld van een door zijn schil verstikte vrucht. Ooit hebben de projectontwikkelaar en de architect met rode konen een zogenaamde “commerciële schil” om deze cultuurtempel getekend. Maar de droeve werkelijkheid is dat het hele theater er onzichtbaar door is geworden, het wordt er door verborgen en gesmoord. En de ergste werkelijkheid vind ik, dat dit theater net doet of er niets aan de hand is. Huizenhoge wanden hebben ze aan de ene kant, die zich strak tegen de hemel aftekenen, en een reuzenglasgevel boven het restaurant aan de andere kant, maar ze doen er niets mee. Zo stonden in de warenhuizen in Oost-Europa vroeger de verkoopsters als zoutzakken bij hun waar. Het maakte immers niet uit, de staat betaalt…
Wel, het is misschien hard wat ik gezegd heb maar hopelijk ook een beetje leuk en interessant. Want ik meen het natuurlijk goed met deze plaats, daaróm juist. Wat ik over en ten behoeve van dit theater heb geroepen geldt ook voor veel ander moois dat onze stad te bieden heeft. Dus: Laat vreemde ogen maar eens dwingen, laten we zonder vooringenomenheid luisteren, en laten we ervoor zorgen dat die vrucht die Wageningen is, gevonden en genoten kan worden door iedereen van goede wil.
(Deze tekst werd op 6 oktober in het Cultureel Café gebracht als een gesproken column.)
Laurens van der Zee (http://www.laurensvanderzee.nl) is niet-westers socioloog, oud-UNESCO voorlichter, dichter en muzikant, onder meer in de Wageningse folkgroep Folkcorn (1973). Hij is bestuurslid van Wageningen Monumentaal, vereniging voor stadsschoon, en van het Platform Beroepskunstenaars Wageningen.