Kunst en mutt

Vrouwelijk ongenoegen zindert door je huis, een draadloos modem is er niets bij, de vuvuzela een babyboertje. Je kunt er, kortom, niet omheen. Zo is het en zo was het, tenminste als je mijn vader moest geloven want volgens hem stond het al in de Bijbel: “Het is beter op de hoek van een dak te wonen dan in huis bij een kijvende vrouw”. Wij dachten daar het onze van, hij had er een handje van de Bijbel luchtig te bewerken. Had hij immers niet ons moeder versierd met de zogenaamd bijbelse spreuk “Hoe kan één alleen warm worden”? Zij kon zich die passage zo snel niet herinneren maar het maakte niet uit, ze was toch al van plan op alles ja te zeggen. En daar kwamen vier kindertjes van, zeg maar vijf want ik telde voor twee. De anderen vonden dat van zichzelf kennelijk ook want het was vroeger bij ons een drukte van belang, mijn moeder liep er dikwijls van te zuchten. Vooral – en het spijt me dit te moeten zeggen – omdat we over het lulligste huishoudelijke taakje nog ruzie maakten. En nu komt het: Ik was de enige die zich van haar teleurstelling wat aantrok. Uit de verhalen die mijn ouders over onze jeugd vertelden zegt er één genoeg: Als kleuter was ik zó gevoelig voor mijn moeders stemmingen dat ik, wanneer zij deed of ze moest huilen, prompt in tranen uitbarstte. Het is nu zestig jaar later, ik heb een flink maar onbekend deel van mijn leven gehad – al voelt het soms of ik nog in de aanloop zit. Als ik zoek naar mijn allerdiepste drijfveer om dingen te doen of te laten, in mijn spelen, liefhebben, leren en werken, dan was onbewust misschien mijn grootste zorg de vraag: “Is mammie boos?”. Dat is schrikken. Hoogstens kan ik, ‘als mijn onbevreesd erkennen mij verwijst naar de verdorden’ (J.C. Bloem), aanvoeren dat jezelf kennen stap één is naar je beteren. Nog een voorbeeld: Met de gestoorde poes van de buren – een aandoenlijk diertje dat in een eigen wereld leeft – kreeg ik eindelijk contact door haar ’s morgens aan mijn keukendeur wat kaas te geven. Plots mag ik haar niets meer geven omdat de studentenbaasjes aan een allergietest begonnen zijn. Haar gepiep aan mijn deur snijdt nu door mijn ziel. Als zij in de buurt is blijf ik weg uit de keuken, de daaruit voortvloeiende ontregeling van mijn huishouden ten spijt. U ziet: Voor moed moet je niet bij mij zijn, ik ben van het straatje om. Vergezichten, gesprekken, de lach en de traan kom je daar tegen maar het feit blijft: ik ben een straatje omgegaan. Diplomaat ben ik dus terecht niet geworden, ik begin al met inleveren als de onderhandeling nog moet komen. Maar zelfs voor kunstenaar ben ik misschien niet in de wieg gelegd want al scheppend kijk ik over mijn schouder, heb daar eens dit over gedicht: Ik schrijf over niets bijzonders / de staat zal niet steigeren / mijn moeder zal niet blozen / mijn vader, had hij tijd van leven gehad / was dit onderwerp niet uit de weg gegaan / mijn broers, mijn zuster / zouden geen aanleiding zien voor een topberaad, / er is, kortom, niets aan de hand […]. Nu is het ook weer niet zo dat ik nooit eens raar doe, als dichter schrijf en roep ik af en eens iets geks, en ik sta zelfs vooraan in een tamelijk aparte band waarin ik met een speelgoedzaagje een blok hout te lijf ga, of rondloop met een handvat zonder koffer. Maar dat komt voornamelijk doordat de andere jongens nog grotere angsthazen zijn dan ik. En mensen, het is zo veilig als wat! Na afloop gaat het loketje met “kunst” erop dicht en gaan we gewoon weer naar huis. Terwijl kunst in duizendvoud de straat op moet om de mensen uit hun verstarring te helpen.

Nee, dan Marcel Duchamp, die in 1913 de gevestigde kunsten schokte met een fietswiel en in 1917 voor een expositie een urinoir inzond, gesigneerd met R. Mutt. En neem het handjevol Hollandse Dadaïsten plus kornuiten uit het buitenland, die begin 1923 de burgerij shockeerden met hun krankzinnige optredens; de woede der recensenten deed het zetsel smelten. Hoogstwaarschijnlijk was ook ik geschokt geweest, net zoals ik in ’49 met de massa mee het verlies van “Ons Indië” zou hebben betreurd – ik vind het nóg wel eens jammer, eerlijk gezegd, ik ben nu eenmaal een verzamelaar. Maar nu zijn ze mijn helden, die Dadaïsten en Surrealisten, ik lees over ze met vreugde, bewondering en ontroering omdat zij, alles trotserend, de weg voor ons hebben vrijgemaakt, zoals andere helden dat in andere tijden deden. Want hoe beklemmend is niet de norm en dus ook de norm in ons hoofd? We vinden toch allemaal de Eiffeltoren mooi en wie eraan komt een barbaar? Luister dan eens naar Gabrielle Buffet-Picabia, kringgenote van Picabia, Duchamp, Apollinaire, Braque, Man Ray en Satie, tijdgenote van Citroen, Van Doesbug, Hülsenbeck, Tzara, Schwitters en vele anderen uit die moedige scene aan het begin van de twintigste eeuw. In februari 1977 bezochten K. Schippers, Betty van Garrel en Philip Mechanicus haar in Parijs voor een artikel in hun tijdschrift Hollands Diep, zij was toen 96. Ze zei: ‘Weet u, er zijn van die dingen waar u zich geen rekenschap van geeft, omdat u in dit nieuwe leven bent gekomen toen het al georganiseerd was. Stelt u zich eens voor: de Eiffeltoren was een schandaal, een groot schandaal. Ik heb schilders gekend die zich een eed hadden gezworen om hem niet te zien. Ze draaiden zich om, een dergelijke gruwel…Het was een belediging voor de hele Franse cultuur.“ (In: K. Schippers “De bruid van Marcel Duchamp”, Querido, Amsterdam – Antwerpen 2010).

Van het beetje dat ik weet van echte groten springen twee dingen voor mij eruit. 1: Ze gingen hun gang. 2: Ze leefden in een ondersteunende gemeenschap. Niet de staat, het dorp of de familie, maar een kring van vrienden en talenten, een wereld waarin ze konden groeien, zich uiten en zich voeden, ook als ze werkten in afzondering.

Heb ik dat, ben ik dat? Zijn wij een voedende kring voor elkaar? Gaan wij eigenlijk wel genoeg onze gang? Dienen wij de Muze wel met voldoende moed?

Laurens van der Zee voor cultuurinwageningen.nl, juli 2010.

3 gedachten over “Kunst en mutt”

  1. haha yaya Dada
    Liefhebben Moet Wel Mogen en
    Leven Moed, ja zekerweten !
    Gaan we samen wat aan doen :
    JazzzZzzzoen !
    Fred Hoekstra, Oldeberkoop
    (wordt vervolgd)

  2. Ze gingen hun gang komt bij jou op de eerste plaats en verder niks. Goed zo, Laurens!
    Dan een hele tijd niks. En die gemeenschap komt vanzelf wel als ze écht hun gang blijven gaan … ja toch?
    Speel ze, Cees
     

Reacties zijn gesloten.

SLUIT
SLUIT